Gaat het wel goed met mij? *

Is het raar dat ik wil vertellen?
Dat ik nog eens wil bellen?

Ik voel gewone, normale, menselijke dingen. 
Ik ben in staat om die gevoelens te verwoorden, 
zodat ze houvast kunnen geven aan wie het moeilijker gezegd krijgt. 
Zo kan het steun geven, troosten en verbinden. 

Onderlinge steun van mensen die mekaar niet kennen, mensen op zoek, ook op Facebook. Maar daardoor net heel dichtbij kunnen komen, verbonden. Soms dichter dan 
mensen dichtbij.

Dus geen zorg: het gaat goed met mij. 

Als ik het mag zeggen, als je me laat uitspreken.
Als ik het mag schrijven, mijn zinnen mag afmaken.
Als ik het mag uiten, blijft het niet zo binnen.

Als je mij hoort breken, 
nog voor ik gebroken ben. 
Dan zal ik niet breken, dan verhoogt mijn draagkracht.

Maar mensen lopen zelf zo over. Van zoveel.
Laten zeggen, laten uitspreken, laten uiten, 
het is niet iedereen gegeven.

Misschien moet je een man zijn,
om te durven zeggen: ik voel me klein.

Misschien moet je sterk zijn,
om te zeggen: het gaat me even niet, ik mis haar, hem.

Misschien moet je graag zien, écht graag zien 
om jezelf even opzij te zetten en

te luisteren, te lezen, uit te laten spreken. 
Misschien is dat preventie, zorg, echte verbondenheid?

Ik heb er m’n beroep van gemaakt, 
mijn door-dik-en-door-dun-job. Ik kan alles aan, 
toch veel. Samen.

Maar ik voel zelf ook veel, 
dus ik wil ook wel eens
bellen, vertellen, vragen.

Wie wordt niet graag gedragen?
In goede en in kwade dagen. Amen. 

Maar gaan we nu verderspelen?

(c) Werner Storms
16 januari 2020

‘Quand le soleil’

Soms weet ik niet wat er mij schort.
Alsof zowat alles mij niet gaat. 

Alsof ik iets mis.
En er niet aan durf denken wat het is.

Tot ik Demis Roussos hoor. 
Of Lucille Starr. 

2 jaar is geen eeuwigheid.
2 jaar is een eeuwigheid.

Ik leef nu een ander leven.
Ik zal nooit meer dezelfde zijn.

Zonder moederliefde raken de dingen je dieper, want 
je kan niets meer kwijt
zoals je dat vroeger 
kwijt kon. 

‘dit bonjour au montagne’

In elke vrouw zoek je een stukje 
om jezelf weer compleet 
te maken. Maar 
niemand is zoals zij.
Opgevuld raak je nooit meer.

Nooit meer zal ik met iemand praten als met haar.
Nooit meer zal iemand in mij een zanger horen, 
een fotomodel zien, een zoon. Nooit meer 
zal iemand zo blind, zo doof zijn 
voor wat ik nooit was.

En toch zal ik het proberen worden, de rest van mijn leven.
Een beetje dansen, zingen, zoon zijn voor iedereen.

Een beetje vader, een beetje moeder. Een beetje
overleven, proberen, gelukkig zijn, 
Als eerbetoon. 

Goodbye my love, nooit goodbye.
La Paloma, nooit adieu.

Tot binnenkort, gewoon,
tot binnenkort.

‘J’attendrai.’

(c) Werner Storms
3/4 januari, 2 jaar later.

GEMIS GAAT NIET GEMAKKELIJK LIGGEN

Nee, gemis gaat niet gemakkelijk liggen.
Soms zelfs na jaren niet.

Of je nu Conny, Rocco, Mouse, Olivia, Pedro, Patrick, Stijn, Daan, moeder, vader, vriendje, vriendinnetje heet:
missen is niet gemakkelijk.
Missen is moeilijk,
een leven lang.

Iedereen heeft sporen in je nagelaten: indrukken, emoties.
Leuke en helemaal geen leuke. Beelden, herinneringen
pijn, plezier.

Of je nu uitgehongerd bent, dorstig
of gewoon verlangend, missend,
naar iets wat er ooit was. Of 
iets dat er nooit echt 
is geweest.

Of je nu eenmaal zo hield of houdt van een mens of van een dier. Elke ochtend, elke avond zal je toch weer even denken, voelen. Dat gevoel van toen, van toen alles nog om je heen. En dat nooit of nooit ging overgaan. Eindelijk het geluk gevonden, eindelijk 
worden alle dromen waar. 
Is het niet vandaag? Dan 
overmorgen.

Je hoopt toch stilletjes, ’s avonds, ’s morgens, 
heel diep onder je dekens. Dat er, in de loop van 
dit dagelijks leven, toch nog eens 
aan je wordt gedacht. Daar, 
in die vroegere wereld,
in die andere stad, 
die dekens, daar.

Dat je iemand blijft. Waarop, in stilte toch een beetje,
nog een beetje 
wordt gewacht.

Dat ook die ander nog wel eens denkt,
al was het maar die ene keer:

was jij, was jij, was jij  
maar 

hier.

WAT JE DIEP TREFT

WAT JE DIEP TREFT

“Ik had zo’n zin in ’t leven… 
Ik was jong en mooi en ik hield zo van mijn dromen. Ik zou 
de beste versie worden van mezelf,
als ik maar publiek had 
en applaus kreeg.
Dan, dan danste ik van plezier…
La Vie en Rose, La Paloma, J’ attendrai…  
Dan begon in mij een ster te stralen, dan 
werd ik de gelukkigste versie van mezelf.
Dansen, dansen, dansen zou ik blijven doen…“

Maar… mensen, mannen, kinderen 
maken soms krassen, 
trekken soms een rode streep
tussen je dromen en je toekomst,
soms staat het leven in de weg.
Wat als het leven pijn doet, mama?

“Ja, mensen, mannen, kinderen kunnen zeer doen, zoneke, 
heel veel zeer…
Ik trok dan, op den duur, toch maar weer 
mijn beste schoenen aan. Ik kroop
desnoods op handen en voeten.
Maar dansen ben ik blijven doen.
Tot ik weer begon te stralen…”

Ok, dan ga ik verder, 
desnoods op blote voeten. 
Ik zal dansen, proberen,  
van hier tot ginderachter…

En van ginderachter terug tot hier…

En zingen, proberen: “….Wat je diep treft, doet eeuwig pijn,
’t mag nog zo lang geleden zijn….”

(c) Werner Storms
22 oktober 2019

(c) Kunstwerk: Art in Motion Martine Vyvey



Let op! 
Voor teveel passie, voor teveel vuur!
Doe geen domme dingen! Doe niets!
Dan kan het zeker niet mislukken.

Teveel vuur verbrandt je vingers.
En komt je duur te staan.

Levenslang. Op krukken. Met jezelf geen blijf.

Zij was actrice, ballerina, circusartieste.
Altijd de mooiste kleren, de schoonste schoenen aan.
Een vrouw om door een ringetje te halen. 
Moeder moeten worden.

Hij was knap. Speels. Een Handy Man.
Geef hem een complimentje en ge krijgt er alles van 
gedaan. In zijn biceps zat een baksteen. Huizen 
kon je op hem bouwen.

Tot. Hij

onbedoeld maar onbezonnen, 
mijn eerste, eigen, mooiste huisje platbrandde. Bijna 
met de grond gelijk. Zwart 
werd het voor mijn ogen. Dieprood 
was de pijn.

Of hoe sommige vaders sommige levens in rook op laten gaan.

Wèg waren mijn kleren en mijn kasten, mijn boeken en mijn platen. Wèg mijn toevluchtsoord, mijn schuilplaats 
en mijn fundament.

Waar vond ik onderdak voortaan?
Waar moest ik zonder huisje heen?

Mijn ziel stond buiten in de kou. 
Mijn hart kloeg steen en been.

Maar er waren er die vroegen om dat niet te zeggen. 
Om hem geen pijn te doen. 

Sindsdien staat rondom mij geen muur meer recht.
Sindsdien ligt mijn hebben en mijn houden daar: op straat.

Ik werd, noodgedwongen, 
mijn eigen bouwbedrijf. Maar dat is niet erg:

zonder dak en zonder muren
zie ik de schitterendste kleuren,

landen de mooiste vogels op mijn schouders,
op mijn verlaten lijf. 

Zonder, ben ik mijn eigen ondergaande zon.
Misschien is dat de hemel? 

Die, in zijn plaats,
sorry… zegt.


(c) Werner Storms 
24 september 2019

Dansen, dat konden ze…



Dansen, dàt konden ze.
Dan laaide het vuur hoog op.

Ik zat erbij, met m’n limonade. 
En ik keek ernaar, trots, want het waren zij:
mijn moeder, mijn vader, mijn wij.

Dat laagje glitter, die genster goud, verdoezelde.
Ik wist nog niet wat. 

Toch éven gelukkig, hun Moment de Gloire, na zoveel 
afgebroken dromen. Rezen ze samen op. Uit wat niet was. 
Wat een schoon koppel, zoveel talent, applaus, applaus, 
applaus op alle banken.

Ik mis ze, allebei, mijn vader, mijn moeder, mijn wij. 
Broers, zussen, waar zijn ze gebleven?
En komen wij weer terug? Herrijzen wij 
ooit uit onze 
as? 

Want ja, it takes two, of meer, to tango.
Ik ben en blijf alvast. Het kleine broertje.
De jongste zoon.

Die zijn dag danst, voor twee, elke dag weer. 
Uit eerbetoon. 

Voor wie zij waren.

(c) Werner Storms
18 september 2019

Ik moet weer leren lopen. 
Een nieuw begin beginnen. 
Leren gaan, van dat begin af aan. 

Zonder gezin, zonder kamer, zonder bij ons, thuis. 
De weg naar m’n plek terugvinden, op mezelf staan. 
Omwegen overslaan, uitvluchten weerleggen. Want 
daar is geen tijd meer voor. Een nieuw begin, 
maar dan net iets minder pril. 
Zij zijn verder dan ooit. 

“Goed zo, Werner!”, zegt de een, als een goede moeder. “Doe maar,
probeer maar. Alleen door het te doen, kan je die drempels
overwinnen. Elke stap helpt. Oefen maar, ga maar, ik help je wel,
overeind.”

“Het gaat dus eigenlijk goed…”, zegt de ander, rustig, droog, net iéts
te positief door een te drukke agenda. Als een oude opa die toch tijd
maakt. Met een scheut hele goeie wil.

Ja, eigenlijk wel, zeg ik, ik ben de voorlopig beste poging van mezelf.
Maar ik heb je toch graag nog een beetje 
naast me. Als een sleeptouw, een vangnet. Help mij
om de knopen te ontwarren, onderweg.

En op de terugweg? 
Want ik wil nog. Ver. Hoor.
Maar niet meer vallen.
Meer dan strompelend gelukkig zijn.

“Val maar, laat je dragen.”, zegt zij. “Voel de tafel. Voel mij.”
Jaja, maar als je me laat liggen?!

Ik voel me nog vallen. 
Zonder moeder.
Zonder vader.
Ben ik een evenwichtskunstenaar.
Ik wankel van begin naar einde. Over. En weer. Alleen.
Kan het mij niets schelen. 
Want. Iemand.
Wacht, daar,
aan beide overkanten.

‘Neesneesnees’, zei ik als ventje, telkens iemand viel, 
ik had mijn witte vlag al hopend bij de hand. 
Wat ze tegen mij zeiden, ben ik vergeten.

Maar hoe jij mij nu vasthoudt, dàt wil ik weten.

(c) Werner Storms