Lezingen




Ik hou van spelen. 

Spelen met donker, spelen met licht.
Spelen met water, spelen met vuur. 
Alleen, zonder vrienden.

Ik ben al groot, maar nog klein gebleven. 
Mijn mama is dood, mijn papa voorbij. Ik heb alleen nog mij.
Mijn hondjes, mijn kippetjes, mijn vogeltjes en mij.

Tenzij. Jij wat dichterbij komt zitten? 

Ik speel graag verstoppertje, vaderke en moederke, cowboy en indiaan.
Ik speel graag met woorden, in een taaltje dat alleen jij en ik verstaan. 
Maar wat ik eigenlijk bedoel is: mag ik je een verhaaltje voorlezen? 

Wil je horen wat ik beleefde? Wat ik schreefde? Wat ik voel? 
Hoe ik kinderen help groot en sterk te worden, door mijn werk met de honden?
Over mijn energetisch werk, het belang van aarden, ontladen en opladen?
Wat ik droom,
hoe ik leef, 
wie ik mis, 
wat ik 

verlang? 
verlang!
verlang?

Wil je mij horen, zien, voorlezen, vertellen?
Alleen of met 2, 3, 4, met velen, onder vrienden, allemaal,
onder 1 hoedje?

Stuur je mij een mailtje met je voorstel, dan zoeken we het samen uit: waar, hoe en wanneer we samen zitten, 
op een plaidje van plezier.

Een beetje dichter bij mekaar komen,
onder een deken van papier. 

W



STORMSSCHADE

Ik bleef veilig binnen, zoals was aangeraden, 
tot het ergste over was. 

De deur vloog voortdurend open, maar het was 
geen bezoek. Het was de wind die over en weer ging. 
De honden kropen bij mekaar op schoot. Ik hoorde hoe 
de telefoon niet overging. Niemand die wou weten of het hier 
ook zo tekeerging. En of 
alles in orde 
was. 

Ik hoestte mij te pletter, maar niemand die vroeg “ben je al beter?”
want niemand had onthouden dat ik ziek was. Omdat ik het 
tegen bijna niemand had gezegd. 

Dus nee, geen stormschade, zo dicht bij bos en zee.
Het huis davert stevig op zijn grondvesten, maar leeft 
van muur tot muur, volledig met mij mee. 

Binnen draaide de wasmachine overuren. Rode truien, 
zakdoeken, ondergoed. Tussen 2 buien door, zag ik 
hoe mijn witte was, niet meer zo stralend wit was, 
als vroeger, toen zij hem deed. Ik plooide 
hem op en legde hem in de kast, 
alles keurig op zijn plaats. 

Ik wil niet zielig doen, 
maar ik doe het lekker toch, 
wie houdt me tegen? Als je eens wist

hoe ik mijn moeder mis die vraagt: is er niks kapot?
Doe toch maar nen dikke jas aan en zet uw kap op!
En mijn vader die zegt, omstreeks deze tijd van ’t jaar: 
de winter is door, we hebben geen schade.

Ik had het druk met herstellen
maar deed zo mijn best 
om hem toch te geloven.

Intussen bleef ik veilig binnen.
Tot het ergste over 
was.

(c) Werner Storms
10 februari 2020